Dat betekent dat nieuwe verkiezingen vrijwel onafwendbaar zijn. Aanstaande maandag verloopt de termijn van twee maanden om tot een nieuwe regering te komen. Die termijn ging in op het moment dat het Pedro Sánchez, leider van de socialisten, op 2 maart niet lukte voldoende steun te verkrijgen in het Spaanse parlement. Hij wist met zijn partij PSOE nog tot een akkoord te komen met de partij Ciudadanos, maar dit bood niet genoeg zetels voor een meerderheid. De PP lonkte wel naar een grote coalitie met PSOE en Ciudadanos, maar de socialisten hielden hiertoe de boot af. Ook Podemos leek even nog mee te gaan doen, echter de verschillen tussen PSOE en Ciudadanos bleken onoverbrugbaar.
Maandag volgt dan als er geen wonder gebeurt de officiële ontbinding van het parlement en op dinsdag 3 mei zullen nieuwe verkiezingen voor 26 juni aanstaande afgekondigd worden.
Gemiddeld 11 dagen nodig
Het is de eerste keer in de geschiedenis van de Spaanse democratie dat het na verkiezingen niet is gelukt tot een werkbare regering te komen. Meestal had of de PSOE of de PP een absolute meerderheid. Was dat niet het geval, dan lukte het altijd nog wel om tot een akkoord te komen over wie de premier van het land zou worden. Het snelste dat er ooit een nieuwe president werd aangewezen was in 1979 met Adolfo Suárez (PSOE). Het langste duurde het met José Maria Aznar in 1996. Hij had 20 dagen nodig om tot voldoende steun te komen. De gemiddelde tijd voor het komen tot een regering bedraagt 11 dagen.